Een Babylonisch mythisch psychologisch-thriller sprookje
Vanuit zijn hoge raam keek de koning neer op het plein. Het was de laatste dag van het Zagmoekfeest, het feest van de omkering. De rijzende zon wierp een bloedrood schijnsel op de tempel aan de overkant van het plein maar verder kon de koning weinig feestelijks ontwaren. Ondanks het vroege uur hoste een dronken massa over het plein. Mannen verkleed als vrouwen, mannen in dierenvellen. Maar de meeste zorgen baarden hem de vrouwen met ontbloot bovenlijf en kaalgeschoren hoofden die zich schichtig door de massa bewogen.
Het feest van de omkering werd van oudsher gevierd ter ere van Mardoek, de vredelievende godkoning die aan de wieg van zijn rijk had gestaan. Tijdens het feest waren de slaven en de horige boeren drie dagen heer en meester, terwijl de notabelen en de vrije burgers zich als slaaf dienden te gedragen. Aan het hoofd van de slaven stond een tijdelijke koning, veelal een ter dood veroordeelde misdadiger die door de priesters zorgvuldig was uitgekozen. Drie dagen lang mocht deze koning wetten uitvaardigen die terstond werden uitgevoerd. Meestal ging het om drank, spijs en vrouwen, soms goud en andere rijkdommen. Maar na drie dagen drinken en feesten werd de tijdelijke koning geofferd en was alles weer als voorheen. Behalve dan dat na negen maanden het kindergeschrei in vele huizen kond deed van een succesvol vruchtbaarheidsritueel.
Ditmaal was het anders. Het was begonnen met de komst van een nieuwe kaste van priesters. In plaats van Mardoek vereerden zij Ahriman, de duistere tegenhanger van de zonnegod Ahura Mazda. Zij haalden de centrale tempel van Mardoek neer en bouwden een veel grotere van wit marmer met de beeltenis van Ahriman in het centrum. Dit beeld was van zwart graniet en stelde een gigantische figuur voor met een kort gedrongen lichaam, een enorm hoofd met opengesperde muil waarin dag en nacht een vuur brandde. Ahriman was een wrekende god en een hongerige. Vele offers verdwenen door zijn muil en hij had een voorkeur voor mensenvlees.
Op het plein werd een groepje kale vrouwen door mannen in dierenvellen achterna gezeten en in de hoek gedreven. Onder hen zag de koning de vrouw van zijn eerste minister. Zij was vrij gezet en haar borsten zwaaiden onhandig heen en weer terwijl zij zich uit de voeten probeerde te maken. Haar kale hoofd werd ontsierd door grote moedervlekken die hij onder haar weelderige haardos nooit had gezien. De pruikenmakers zouden de komende dagen goede zaken doen, dacht de koning wrang. Een groep priesters kwam uit de tempel en schreed naar het groepje in de hoek. Maar in plaats van in te grijpen, vergrepen zij zich als eersten aan de hoge dames.
De koning wilde verontwaardigd opspringen maar hij wist dat het geen zin had zich nu in het gewoel te mengen. Ook de huidige tijdelijke koning had wetten uitgevaardigd waar iedereen zich aan moest houden. Een van zijn eerste wetten was geweest dat aan alle mannen het stemrecht werd ontnomen en naar de ezels ging. De slaven – pardon, de heren en meesters – waren hiertegen in opstand gekomen maar de ezels gingen volmondig akkoord: ia, ia. De volgende wet luidde dat de nieuwe slaven in hun huizen moesten blijven. Aarzelend trok één van de tijdelijke heren een ezel aan de staart en de motie werd aangenomen. Ia. Vervolgens werd verordonneerd dat de vrouwen van de notabelen, boeren en vrije burgers met ontbloot bovenlijf naar buiten moesten. Een enthousiast ezelkoor begroette deze wet. Toen werd bevolen hen het hoofd kaal te scheren was er eerst enige aarzeling. Maar doordat de ezels zo enthousiast balkten, en het bier en de wijn inmiddels overvloedig vloeiden werd ook deze wet snel ten uitvoer gebracht. Vervolgens werden de vrouwen vogelvrij verklaard. Dit jaar zou geen blij kindergeschrei maar een geweeklaag herinneren aan het vruchtbaarheidsfeest. Geweeklaag vanwege de vele bastaarden die nu door de slaven en misdadigers werden geplant.
De verontrusting van de koning gold niet slechts de beelden die hij zag, hoewel die voldoende aanleiding gaven. Die morgen was in alle vroegte een vrouw aan zijn bed verschenen. Ze was niet van hier, want ze droeg haar volle haartooi nog terwijl zij toch duidelijk een vrouw van hoge geboorte was geweest. Zij had hem een verzoek gedaan, of een voorspelling of een waarschuwing gegeven, daar was hij niet helemaal zeker van in zijn halfslaap. En toen hij naar haar naam had gevraagd had zij geantwoord: ‘Tiamat’. En toen dacht de koning zeker te weten dat hij nog sliep, want geen enkele levende vrouw droeg die naam. Zo heimelijk als zij was gekomen, zo stil was zij weer gegaan maar de boodschap was in zijn gedachten blijven hangen als de angel van een giftige bij.
Ze had hem verteld dat het offer dat vandaag gebracht zou worden groot verdriet zou brengen. Dat de man die ter dood gebracht werd een geliefde zoon was. Dat zijn koninkrijk ten einde zou komen als hij niet ingreep. En zij had hem gewezen op het nieuwe gebruik in de beschaafde landen om geen man maar een stier ten offer te leiden voor de goden.
Hij had haar graag geloofd, maar toen hij de taferelen op het plein voor hem bekeek zou hij eigenlijk het liefst de tijdelijke koning zelf in de vuurmond werpen. En daarna overgaan tot het offeren van stieren, want dat idee stond hem in beginsel wel aan.
Nadat hij nog even het liederlijk gedrag van de priesters had aanschouwd nam hij een besluit. Via een onderaardse gang was het paleis verbonden met de grote tempel aan de overkant. Hij zou de hogepriester vragen om in elk geval vandaag zijn priesters in het gareel te houden. Daarna zou hij wel een keer met hem overleggen over het stierenoffer.
Toen hij via een donkere gang bovenkwam in het heilige der heiligen, achter het van vuur loeiende beeld van Ahriman werd hij tegengehouden door een jonge priester in kennelijke staat. Wankelend liep hij op de koning af en onder het uiten van profaniteiten bespuwde en beschimpte hij hem. De koning weerde hem af en vroeg waar de hogepriester was. Twee novicen traden naderbij en toen zij zagen wie de bezoeker was bespuwden ook zij hem. Toch gaven zij antwoord, zij het vol schimpscheuten en met grove taal. Zij vertelden hem snerend dat de hogepriester het te druk had om een simpele slaaf te woord te staan. Dat de hogepriester op dit moment in het maagdenhuis was om te voorkomen dat er maagden geofferd zouden gaan worden. Daar had hij een heel goede methode voor, verzekerden de novicen hem sarcastisch. Als hij terugkwam zou er geen maagd meer in het huis te vinden zijn. Vervolgens duwden zij de koning terug door de lage poort waardoor hij was binnengetreden, waarbij hij lelijk zijn hoofd stootte.
Terneergeslagen betrad de koning zijn paleis weer en keek uit over het plein terwijl de laatste dag van het feest vorderde. Het maagdenhuis was ook zo’n anomalie geworden onder de heerschappij van deze nieuwe priesters. Van oorsprong was het een veilig toevluchtsoord voor meisjes met weinig kansen. Zij kregen onderricht en werden beschermd. Sommigen werden opgeleid tot priesteres, anderen traden bij hun volwassenheid terug in de wereld en konden een huwelijk sluiten boven de status waar zij eerder in vertoefden. Maar de laatste tijd waren ook meisjes van hoge geboorte door priesters van de straat geplukt en in het maagdenhuis ondergebracht. Als de vaders aan de poort eisten dat zij hun dochters terugkregen, moesten zij daarvoor een hoog losgeld betalen. De mannen die dit niet konden of wilden betalen konden hun dochters terugkrijgen tegen een geringer bedrag, waarbij echter na thuiskomst bleek dat als genoegdoening voor de gederfde inkomsten hun maagdelijkheid was ontnomen. Waardoor de huwelijksschat veel lager was dan het losgeld dat was betaald.
Veel mannen gingen er daarom toe over om hun dochters binnen te houden of slechts zwaargesluierd onder begeleiding van een groep oudere vrouwelijke verwanten, evenzeer gesluierd, over straat te laten gaan. Maar zelfs dan waren ze niet veilig want de loerende blikken van de priesters zagen een heldere oogopslag achter een gazen sluier, of het snelle flitsen van een slanke enkel onder het gewaad en namen het meisje met geweld mee. Dat zij zich daarbij soms vergisten in de leeftijd namen zij voor lief en ook voor deze oudere vrouwen moesten de mannelijke verwanten een flink losgeld betalen.
De schaduwen op het plein werden langer en toen de zon onderging flakkerde het licht van het vuur van Ahriman door de openstaande tempeldeuren. Om de hoek van het plein verscheen een rijkelijk versierd schip op wielen, voortgeduwd door een joelende en lallende menigte. Op het schip bevond zich een kooi waarin een mannelijke gestalte was te zien. De koning hoopte, ondanks alles, dat hij zich flink moed had ingedronken en niet zou merken wat zijn laatste minuten op aarde voor hem inhielden.
Toen het schip voor de tempel was aangekomen en naar binnen zwenkte, werd de gestalte even verlicht door het oplaaiende vuur in de tempel en ging er een schok van herkenning door de koning. Die gestalte was niet de gedegenereerde moordenaar die zich de afgelopen dagen voor koning had uitgegeven, maar zijn eigen zoon. Hij had gedacht dat de jongeling veilig bij zijn vrienden binnen het feest had uitgezeten en had daarom niet naar hem gezocht. Maar nu stond hij daar op de kar en ging een vreselijk lot tegemoet. De vuige hogepriester moest hem in de val gelokt hebben.
Met een kreet van smart haastte de koning zich naar beneden en snelde het plein over. Maar toen hij de openstaande poorten van de tempel passeerde was het al te laat. Het schip, gebouwd van cederhout, was doordrenkt met olie en wijn en vatte vlam nog voor het geheel in de mond van Ahriman was verdwenen. Als laatste meende hij nog de kreet ‘Mardoek’ te horen. Toen hoorde hij niets meer dan het brullen van het vuur en het bonzen van zijn hart.
Met zware tred liep de koning terug naar het paleis en bedacht wat de vreemde vrouw die morgen had gezegd. Dit offer was inderdaad een geliefde zoon geweest en het verdriet was nog groter dan hij had gedacht. Want met zijn zoon kwam er een einde aan de dynastie van een geslacht van koningen dat terugging tot de oertijd. Sommigen waren er zelfs van overtuigd dat hij rechtstreeks afstamde van Mardoek die immers een halfgod was geweest.
Vanuit zijn hoge raam keek de koning neer op het plein, en toen het rustig werd verliet hij zijn paleis voor de laatste keer en betrad de tempel. Het vuur brandde nog hoog en hij kon de vuurmond nauwelijks naderen. Hij hoopte dat zijn zoon op hem wachtte zodat zij samen de overgang konden maken.
Maar dan zou hij toch lang moeten wachten. De koning nam met geprevelde woorden afscheid van zijn geliefde zoon en zette koers naar de poort van de stad. En op het moment dat hij die passeerde meende hij een zachte vrouwenstem te horen: ‘gaat heen koning, en vermenigvuldig u. Want uw geslacht zal eens weer heersen als de ware koningen’.
Verward keek de koning om zich heen, maar hij zag niemand. Alleen stond langs de weg, in een nis van de muur, een verlaten heiligdom van Tiamat, de Moedergodin.
Ivy
Feb 15
17 comments
Skip to comment form
Spannend maar niet aan te bevelen voor het slapen gaan.
de sjah van iran, daar doet deze koning mij een beetje aan denken
naar verhaal
al vind ik heerschappij van echte ezels best een aanlokkelijk idee
K. Reintje: morgenochtend opnieuw plaatsen dan maar?
Assyke: zoals de meeste sprookjes loopt het niet goed af. Of toch?
Perzie en Babylon lag niet ver uit elkaar.
De ezels aan de macht, dat gebeurde hier in de middeleeuwen ook tijdens carnaval ;-))
Over ‘n klein uurtje staan de foto’s die hierbij horen ook online :-)
Geschoten door Morticia, alvast een voorproefje als goedmakertje voor mijn kloteblog van gisteren :-)
http://www.vkblog.nl/bericht/301203/Carnaval
Akelijk verhaal Ivy, maar het is gelukkig maar een verhaal.
Wow Ivy, dit verhaal heeft jou wat studie gekost denk ik. Of ben je ‘thuis’ in die periode?
Een verhaal passend in die periode;
– toen de hemelen nog geen naam hadden
noch de naam aarde hier beneden was uitgespoken-
Prachtig verhaal
simongroet
Ik vind het prachtig!
Mooi verteld weer!
ja, mooi en spannend.
Een spannend en mysterieus verhaal. Wel akelig ja, maar dat hoort blijkbaar bij die tijdloze oudheid.
Mephisto: ?????
Antoinette: zo ging dat, vroeger ;-((
Kuifje: dank je wel! Nee, gek genoeg heeft het me nauwelijks tijd gekost, het schoot me zo te binnen, nadat ik ‘Het koningsoffer’ had geschreven. Ik ben wel een beetje thuis in de mythologie en oude culturen.
Hanneke: dank je, fijn dat je tussen al het carnavalvieren ook nog de tijd hebt genomen dit epistel te lezen ;-)))
Grootzoon: dank je! Leuk dat je meelas.
Elise: ook jij bedankt.
Pierra: er zijn natuurlijk ook sprookjes die goed aflopen, maar dit ligt me meer.
Oeps, wat zegt dat over mij? ;-)))
"Laten wij mensen maken naar ons beeld..om te heersen..mannelijk en vrouwelijk…en hij zei: Wees vruchtbaar en vermenigvuldig u" Deze bekende bijbelse zinnen komen uit het eerste stuk van dit Gilgamesj-epos. Het "wij" is nog een duidelijk restant uit het oude godenverhaal. In de joodse bewerking zijn mensen niet meer de dienaars van de goden, maar nemen ze de plaats van de goden in. Van Mardoek, de grote Zonnegod, blijft slechts een lamp aan het hemelgewelf over. Opgeruimd staat netjes!
Joost: ook al een kenner van Gilgamesj ;-)))
Toevallig dan, dat ik dezelfde zin in de mond van Tiamat heb gelegd, want letterlijk ken ik het epos niet…..
En zo zijn veel goden verbannen naar het hemelgewelf. Osiris in de vorm van de Hemelse Jager Orion en zo meer.
Wat een verontrustend beeld en verhaal. Maar ik bleef toch lezen omdat ik die droom toch wilde weten……..
Hartelijke groet, Coby
Coby: het is wel een verhaal voor doorzetters/doorlezers ;-))
Soms komen de goden in dromen, en komt de voorspelling uit door niet te handelen.
Verontrustend, ja, best wel.
Het is maar goed dat de huwelijksschat is afgeschaft
en de dochters zelf wel voor hun ontmaagding zorgen.
Appelvrouw: wat een feministische taal ;-)))
Maar je hebt gelijk, we zijn er in die zin op vooruit gegaan.