Mar 09

fatale val

Misdaad loont niet. Daar was hij nu wel achter. Voor de derde achtereenvolgende nacht kon hij de slaap niet vatten. ‘Mis-daad’ mompelde hij wrang, terwijl hij zich voor de zoveelste keer op zijn andere zij gooide. Het huis was stil, doodstil, terwijl hij piekerend in het donker lag en zich afvroeg waar het was misgegaan. Berouw komt na de daad. Zo gewonnen, zo geronnen. Fraai was dat, na drie slapeloze nachten begon hij in tegeltjeswijsheden te denken. Toch was het waar: dat gevoel van euforie toen hij dacht dat het goed ging, en de diepe wanhoop toen hij besefte dat er iets gruwelijks was gebeurd. Het geraas op de trap, een vallend lichaam en toen de bons. En stilte. Hij had trillend in zijn bed gelegen. Na een paar minuten was hij opgestaan en had haar zien liggen onder aan de trap, één been onder zich gevouwen, het andere tegen de glazen klapdeur aan. Dat was het moment dat hij besefte dat er iets heel erg was misgegaan.

Toch had hij zich als de perfecte echtgenoot gedragen toen de inderhaast opgetrommelde ambulancebroeder hem had gevraagd of hij niet wilde meerijden naar het ziekenhuis. In zijn pyjama was hij meegegaan, geen koffertje of toiletspullen gepakt. Er was haast bij, toch? En later was hij met de taxi naar huis gegaan. Alleen. Het kalmeringstabletje dat hij van de dokter had gekregen had hij door de wc gespoeld. Daar had hij nu spijt van, want dat had hem op zijn minst één slapeloze nacht gescheeld.

Weer gooide hij zich op zijn andere zij en vroeg zich af wat er nu precies was misgegaan. Hij had het allemaal toch zo goed voorbereid? Ze had hem notabene zelf het idee aan de hand gedaan.

Het was alweer een half jaar geleden. Zoveel geduld had hij gehad. Een rustige zondagmiddag was het geweest. Hij zat op zijn gemak de krant te lezen, Julia was boven bezig. Opeens was hij opgeschrokken door een enorm geraas en gebonk in de gang. Toen hij verder niets hoorde had hij de krant weer ter hand genomen, maar na een paar minuten had hij, toch nieuwsgierig geworden, zijn leesbril afgezet en de krant zorgvuldig in vieren gevouwen op zijn stoel gelegd. Toen was hij de gang in gelopen. Daar lag ze, onder aan de trap temidden van een stapel wasgoed. Half in de hal, één van de glazen klapdeuren was opengezwaaid en had min of meer haar val gebroken. Ze had hem verschrikt aangekeken en zonder iets te vragen had hij haar overeind geholpen. Zoveel gentleman was hij nog wel. Zij had verder geen verklaring gegeven, want zover waren ze al. Geen vragen, geen antwoorden. Een stilzwijgend langs elkaar heen leven.

Maar ’s avonds was ze er op teruggekomen, blijkbaar had de val haar toch aangegrepen. ‘Ik struikelde over de kat. Je weet toch hoe hij de laatste tijd de gewoonte heeft om op de één na onderste tree van de trap te liggen? Daar hield ik rekening mee. Maar hij lag twee treden hoger. Ik moet er niet aan denken wat er gebeurd was als hij op de bovenste tree had gelegen!’ Hij had iets onverstaanbaars teruggemompeld. Maar op dat moment begonnen zich de eerste contouren van een plan in zijn brein af te tekenen.

Na vijfendertig jaar huwelijk waren ze mensen van gewoonte geworden. Elke dag verliep volgens hetzelfde stramien. En elke nacht ook. Twee levens die elkaar op geen enkele manier meer raakten, zeker niet nadat de kinderen het huis uit waren. Nu al weer ruim tien jaar geleden. Waar bleef de tijd? Weer zo’n tegeltje, daar moest hij toch echt eens mee gaan oppassen.

Hoe dan ook, gewoontes, daar had hij het over. Elke avond dronk Julia na het eten twee glaasjes wijn. En elke nacht om klokslag vier uur moest ze haar bed uit om te plassen. Hij was het, sinds die nacht, in de gaten gaan houden en hij kon er werkelijk zijn klok op gelijk zetten. De badkamer was recht tegenover de slaapkamer, die kon ze blindelings vinden zonder het licht aan te doen. En daarop baseerde hij dan ook zijn plan, dat ze die gewoonte niet zou veranderen.

Hij begon te experimenteren. Als Julia de deur uit was oefende hij met kussens en met de zitzak, die wat zwaarder en logger was. Hij berekende de snelheid, de massa, de zwaartekracht. Hij gebruikte zelfs zijn eigen lichaam om de baan te berekenen. Hij zette de klapdeur vast, die ene, recht onder de trap. En hij legde de zwarte bontmuts die Julia ooit in een jolige bui in Rusland voor hem had gekocht helemaal achteraan op de hoedenplank. Geen vragen, geen antwoorden, dus Julia vroeg nergens naar. Als ze het al merkte.

Toen kwam fase twee. Julia had ooit, in een ver verleden, een keer de wens uitgesproken om de badkamer te moderniseren. Hij had het plan toen mordicus afgewezen maar kwam er nu zelf op terug, op een avond na het eten. Julia had hem blij verrast aangekeken. Nog verraster was ze toen hij, een paar dagen geleden, alvast de wc-bril eraf had geschroefd en een dikke stapel badkamerfolders op de keukentafel had gelegd. Waarop hij had gerekend, gebeurde. Ze vroeg hem niet waarom de bril er al af was.

Dus toen ze ’s nachts naar de wc moest liep ze, geheel volgens verwachting, in het donker de trap af. Dat deed ze de volgende dag weer. Nu kon hij zijn voorbereidingen treffen. En het had volgens hem ook perfect moeten gaan. De bontmuts op de tweede tree van boven, waar ze hem niet verwachte. Haar blote voet die iets zachts onder zich voelde en haar instinctieve reactie daarop waardoor ze mis zou stappen. Dat laatste was ook inderdaad gebeurd maar voor de rest was er van zijn plan niets terecht gekomen.

Opeens zit hij rechtop in bed. Hij heeft iets gehoord. Of was het verbeelding? Nee, daar hoort hij het weer. Er klinkt een zwakke stem van beneden: ‘Peter, Peter. Kom snel, help me.’ Peter springt zijn bed uit, snelt zonder het licht aan te doen de gang door naar de trap en wil naar beneden rennen. Het laatste wat hij voelt, voordat hij met zijn hoofd naar beneden de trap afduikt is een zachte vacht onder zijn blote voet. Dan glasgerinkel. Een scherpe pijn in zijn hals. En niets meer. Donker. Stil.

…………………..

In de kamer schrikt Julia wakker van het geluid. Even kan ze het niet plaatsen, het maakte te veel deel uit van haar nachtmerrie. Moeizaam draait ze zich om in het verhoogde ziekenhuisbed dat voorlopig de plaats van hun luie driezitsbank inneemt. Ze luistert ingespannen, maar hoort niets meer.

Haar nachtmerrie is levendig genoeg. En ze vraagt zich af hoeveel daarvan droom is en hoeveel werkelijkheid. Natuurlijk, ze zit zwaar onder de pijnstillers vanwege de blauwe plekken en haar gebroken enkel. Toch meent ze zich bepaalde dingen te herinneren van die val, een paar dagen geleden. Ze weet nog dat ze, zoals gewoonlijk, haar bed uitging om te plassen. Dat moest nu beneden. Om Peter niet te storen hield ze het licht uit maar haar eerdere val indachtig tastte ze eerst voorzichtig met haar tenen naar de volgende tree om te voelen of de kat daar soms zat. Dus toen ze met haar tenen, toch nog onverwacht, een vacht meende te voelen wierp ze haar evenwicht naar achteren. Dat kon niet voorkomen dat ze van de trap viel, maar dit gebeurde ruggelings. En dan nog had ze er met een paar blauwe plekken vanaf kunnen komen, als de klapdeur niet had vastgezeten. Nu kwam ze met een klap met haar voet tegen de houten onderkant en voelde iets kraken. Omdat ze met haar hoofd op de onderste tree klapte was ze even buiten westen geweest. Toen ze weer bijkwam had Peter op haar neer staan kijken met een merkwaardige blik in zijn ogen. Ze draaide haar hoofd opzij. En tot haar stomme verbazing zag ze de Russische bontmuts naast haar op de grond liggen. Toen moet ze toch weer even haar bewustzijn verloren hebben, want haar volgende herinnering speelde zich af in het felle blauwwitte licht van een ziekenhuiskamer.

Het is nog steeds stil in de gang, maar er knaagt een zekere ongerustheid aan haar. Hoewel ze eigenlijk nog niet zelfstandig haar bed mag verlaten, tast ze toch naar de krukken die – nog ongebruikt – tegen het voeteneind staan. Onwennig schuifelt ze voetje voor voetje naar de deur.

In de gang ligt Peter. Onderaan de trap. Hij is rechtstreeks met zijn hoofd door de glazen klapdeur geschoten en Julia ziet met één blik dat er niets meer te redden is. Een enorme glassplinter steekt aan de achterkant uit zijn nek. Op de tegels ligt een flinke plas bloed.

Een ongekend gevoel maakt zich van Julia meester. Ze kijkt naar boven, waar hij vandaan is gekomen. Er ligt geen bontmuts op de trap. Wel zit hun zwarte kat onschuldig bovenaan de trap zijn voorpootje te likken terwijl hij haar aankijkt. Even meent ze duidelijk te zien dat hij knipoogt.

Julia knipoogt terug.
Dan hobbelt ze moeizaam terug de kamer in om het alarmnummer te bellen.

5 comments

Skip to comment form

  1. Tjonge Ivy, wat een goed verhaal, je wordt nog een schrijfster als je zo door gaat.

      • Ivy on 9 maart 2011 at 21:07
        Author
      • Reply

      Antoinette: dank je! Als ik tien verhalen met een zwarte kat (en een onverwacht einde) bij elkaar geschreven heb zal ik het eens proberen ;-))

      Een uitgever zoeken, bedoel ik ….

    • assyke on 10 maart 2011 at 10:40
    • Reply

    vrouwen en zwarten hebben veel gemeen
    in elk geval dat ze overal de schuld van krijgen
    zelfs als ze kat zijn:-))

    • Ivy on 10 maart 2011 at 16:13
      Author
    • Reply

    Assyke: en zelfs als ze schuldig zijn?

    Maar, niet zo somber. Vrouwen en zwarte katten zijn de sterksten. Zeker samen ;-))

    • Mo on 11 maart 2011 at 22:36
    • Reply

    Die Julia’s, die maken wat mee tegenwoordig…….

Geef een reactie

Your email address will not be published.