Nov 20

mistiek landschap

Hoewel het Goffertpark deels door mensenhanden is aangelegd in de crisisjaren ’30 heeft het iets van zijn oude mystiek bewaard. Van oudsher was hier een krachtplaats waar de Koningsboom nog van getuigt. Eventuele grafheuvels of heiligdommen zijn allang verdwenen maar de sfeer is gebleven. En de mist voegde daar haar eigen sfeer aan toe.

Wandelen jullie mee?

mist01 mist02 mist03 mist04 mist05 mist06 mist07 mist08 mist09 mist10 mist11 mist12 mist13 mist14 mist15 mist16 mist17 mist18 mist19 mist20 mist21

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Nov 13

blind date

Sinds kort zit ik op internet. Nou nee, natuurlijk doe ik al veel langer ‘iets’ met internet voor mijn werk maar privé had ik er nooit iets mee gehad. Harry wel. De laatste tijd trekt hij zich steeds vaker terug op zijn werkkamer om nog even wat te ‘werken’. Wat hij daar dan doet? Ik heb geen idee maar ik weet wel dat zijn computer al die tijd overuren staat te draaien want ik zie het blauwachtige licht door het bovenraampje, elke keer als ik eindelijk in mijn eentje naar bed ga.

Samen gezellig televisie kijken, wijntje en kaasje erbij en een beetje commentaar leveren op het gebodene is er dus niet meer bij. Ik heb er wel eens wat van gezegd natuurlijk, in het begin, dat hij niet zo ongezellig moest doen maar toen kreeg ik te horen dat het voor zijn werk was dus tja, wat heb ik dan in te brengen?

Maar ik kan je verzekeren dat er niets aan is, zo in je uppie op de bank. Dus daar had ik het een keertje over met Mireille van mijn werk en toen zei ze: ‘joh, meid, weet je wat jij moet doen? Je moet op internet.’ Ik: ‘internet? Wat is daar nou leuk aan?’ En zij weer: ‘daar zijn allerlei leuke praatgroepjes. Daar hoef je de deur niet voor uit of niks. Da’s lekker gezellig en makkelijk en je hoeft geeneens te zeggen wie je bent.’

Dus toen kreeg ik van haar zo’n weeweewee adres naar 4U2. Volgens Mireille was dat echt iets ‘voor ons soort mensen’. Daar verschoot ik wel even van want ik zou mezelf niet graag op één lijn zetten met Mireille, met haar geblondeerde haar en haar nepnagels en haar legging met panterprint. Maar goed, ze hielp me al snel uit de droom: ons soort mensen dat waren 40-plussers die geen zin hadden in een hyves- of een facebookaccount waar iedereen je hele hebben en houwen kan volgen, die geen zin hebben in twitteren of chatten maar gewoon, af en toe, eens een praatje willen maken of aan een verhitte discussie meedoen zonder dat ze naar de kroeg hoeven.

Want dat blijkt het eigenlijk te zijn, een soort virtuele kroeg. Het inloggen is simpel: je geeft jezelf een naam en een gezicht, een avatar heet zo’n ding. Mireille had me aangeraden om niet met mijn eigen naam op internet te gaan zitten (‘Meid, je moet eens weten wat voor strubbels ik met mijn kids heb gehad toen ik dat een keertje deed’), en ook niet iets te uitdagends te nemen (‘nou, dus toen noemde ik mezelf Moppie, maar toen was het hek van de dam.  Gillen man! Net als in een echte kroeg, dat ze in je billen knijpen enzo’).

Mijn kroegervaringen beperken zich gelukkig tot een enkel borreltje met de zaak op vrijdagmiddag aan het eind van een drukke periode maar ik kan me iets voorstellen bij de problemen die je kunt krijgen als je jezelf op internet als Stoeipoes of iets dergelijks etaleert.

Afijn, ik zou dus mijn eerste schreden op het forum 4U2 zetten. Ik had geen idee wat me te wachten zou staan maar Mireille had beloofd mij daar op te wachten. Ze noemde zich daar Moedertheresa, dat leek haar wel veilig. Alsof ik een spannend uitje in het vooruitzicht had werkte ik die maandagavond het avondeten naar binnen, zonder iets te proeven. Harry trok zich gelukkig, naar verwachting, meteen na het eten terug in zijn werkvertrek en ik haalde de laptop die ik van mijn werk had geleend tevoorschijn.

Met klamme vingers typte ik de website in om mezelf voor de eerste keer in te loggen. Van tevoren had ik goed nagedacht over welke naam ik zou aannemen. Niet teveel lijkend op de mijne. Niet te uitdagend. Niet te ordinair maar ook zeker niet te bekakt. Uiteindelijk koos ik voor ‘Anne’. Lekker neutraal, het kon zowel een mannen- als een vrouwennaam zijn. Als avatar liet ik voorlopig de blauwe smiley staan die standaard werd bijgeleverd. En daar stond ik dan, in de digitale deuropening. Op mijn scherm zag ik van alles langsglijden. Zinnetjes, blokjes tekst met foto’s of filmpjes. Een lijst met onderwerpen waar ik uit kon kiezen. Mireille had me voorgesteld om naar het blokje ‘nieuws’ te gaan, daar gebeurde het meest. Daarna kon ik altijd nog uitwijken naar meer specifieke praatgroepjes.

Ik piekerde me suf over een flitsende openingszin. Want daar ontbreekt het mij altijd aan: als ik ergens binnenkom waar al een gezelschap druk in discussie is durf ik niets te zeggen, bang dat ze me in mijn gezicht uitlachen. Maar dat gevaar bestond hier niet. Ik was anoniem, onbekend, ik kon zijn wie ik wilde. Mijn virtuele schouders naar achteren trekkend, een zelfverzekerde grijns op mijn gezicht stortte ik mij in de discussie. Het ging – hoe kon het ook anders – over de euro en Italië.

‘Is het jullie ook opgevallen’, typte ik, ‘dat Berlusconi precies lijkt op Danny Devito in zijn foutste rollen?’

Voordat ik tijd had om van schaamte onder de tafel te kruipen vlogen de vrolijke reacties mij om de oren en in een mum van tijd was ik enthousiast in discussie met een aantal personen over films, Italië en humor. De tijd vloog om. Tot mijn schrik zag ik opeens dat het al bijna elf uur was, de normale tijd dat ik naar bed ging. Snel sloot ik de discussie met de belofte om morgen weer terug te zijn.

‘En?’ vroeg Mireille de volgende dag glunderend. ‘Leuk’, antwoordde ik. ‘Ja, ik zag je wel in discussie met Henk2 en Marlies en Pieterdevrome. Weet je trouwens dat Marlies een man is? Pas maar op, voor je het weet heb je een date.’

Nou is dat het laatste waar ik op uit ben maar ik geef toe, het bleek erg verslavend om op internet voor vol te worden aangezien in diverse discussies, om geprezen te worden om mijn humor en mijn scherpe geest. De commentaren van Harry beperken zich meestal tot hmmm of jaja, als hij achter de krant zit terwijl ik probeerde mijn visie op de een of andere wereldgebeurtenis te geven.

Kortom, met internet ging een nieuwe wereld voor me open. En ik raakte steeds meer in de ban van ene Guustaaf, die in eerste instantie inderdaad dacht dat ik een man was maar die, nadat ik hem uit de droom had geholpen, dagelijks de discussie met mij zocht. Inmiddels hadden we een weinig gebruikt hoekje gevonden waar de discussies over Italiaans eten gingen. Blijkbaar vonden de meesten dat geen interessant onderwerp dus wij konden over van alles en nog wat filosoferen, af en toe zijdelings refererend aan pasta of pommodori.

En nu is onvermijdelijke gebeurd: hij wil me een keer ontmoeten. Enkele vage toespelingen hadden ons al geleerd dat we beiden ‘in de buurt van Nijmegen’ woonden, dus dat maakt een ontmoeting op zich eenvoudig. Alleen, hoe kon ik dat voor elkaar krijgen? Ik ga normaal gesproken nooit alleen de deur uit, zeker niet ‘s avonds. Gelukkig bood Harry een uitweg toen hij van de week op een avond tijdens het eten langs zijn neus weg zei dat hij vrijdag een congres heeft waardoor hij de avond en nacht niet thuis zou doorbrengen. Toevallig net de dag dat Guustaaf had voorgesteld om elkaar te ontmoeten dus meteen na het eten kon ik hem bevestigen dat de afspraak door kon gaan.

Ik zwaai Harry uit, als hij met zijn door mij gepakte koffertje naar de auto loopt en ren naar boven waar ik verwoed mijn klerenkast overhoop begin te gooien. Wat draagt iemand van mijn leeftijd op haar eerste afspraakje? Na een uur ben ik er nog niet uit en de tijd begint te dringen. Tenslotte kies ik voor een simpel zwart jurkje waarvan Harry altijd zegt dat het me tien jaar jonger maakt. Ik heb mijn haar gewassen en geborsteld en besluit het voor deze keer eens niet op te steken maar in wilde krullen om mijn hoofd te laten zwieren. Make-up, dat gebruik ik anders nooit! Ik ben echt een grijze muis geworden. Na veel geëxperimenteer ben ik tevreden over het resultaat. Zelfs mijn eigen man zal me niet herkennen.

Met vlinders in mijn buik stap ik op de fiets en begeef me naar de afgesproken plaats. Het is een eetcafé in het centrum. Ik ben er nog nooit geweest, Harry en ik gaan eigenlijk nooit meer uit. De lichten zijn gedimd, er klinkt zachte muziek. Aan het einde van de zaal zit een man alleen aan een tafeltje. Als ik binnenkom staat hij op. Zijn verwelkomende glimlach bevriest echter op zijn gezicht als ik, wankelend op de hoge hakken waaraan ik niet gewend ben over het hoogpolige tapijt struikel. Ook ik voel mijn glimlach verstarren.

De man die mij staat op te wachten is Harry.

 

Nov 11

elf elf elf

goffert07Moeizaam zet hij zich neer aan de rand van de steencirkel, dankbaar dat hij zijn vermoeide voeten even kan laten rusten. Nadat hij zijn staf stevig tussen zijn knieën heeft geklemd, kijkt hij om zich heen. Het is hier nauwelijks veranderd. Alleen de bomen zijn minder kaal, ondanks dat het jaar al oud is.

Als hij zich omdraait naar het lange, kronkelige pad dat achter hem ligt is er nog geen schim van haar te zien, zoals gebruikelijk. Ook zij is oud geworden maar zij laat zich nog altijd onderweg afleiden door een laatste bloem, een dier, een spinnenweb vol dauw. Zij wil nog altijd een laatste keer dansen in de nevel. Maar hij heeft geduld. En hij weet dat zij komt voordat de poort zich weer sluit. Vanavond is hun laatste avond in dit jaar, in dit leven. Continue reading

Nov 06

Heksendans: het einde

(vervolg op Heksendans: het begin)

Uiteindelijk moet dat gelukt zijn, want als ze weer wakker wordt schijnt de zon volop de kamer in en komt Peter net fluitend naar binnen met een dienblad met een dampende kop koffie. ‘Ziezo, slaapkopje. De kinderen zitten beneden te ontbijten en ik dacht dat jij wel een kopje koffie op bed had verdiend. Het is prachtig weer, de vogeltjes fluiten en de konijnen hopsen over het grasveld. Als ik Ben moet geloven dan lopen hier ook regelmatig reeën door de tuin!’

Lydia gaat rechtop zitten en neemt dankbaar de koffie in ontvangst. Peter wil weer terug naar beneden om de kinderen in de gaten te houden. ‘Doe maar rustig aan, we hebben alle tijd om straks nog dozen uit te pakken en de boel op zijn plek te zetten. Misschien kunnen we zelfs wel even een boswandeling gaan maken. Volgens Ben doen de mensen die hier langer wonen dat niet meer, omdat ze zo gewend zijn aan de bomen om hen heen en omdat ze de frisse boslucht niet meer ruiken. Dus we moeten ervan genieten zolang wij nog vers zijn.’ Met een grijns en een zwaai is hij verdwenen.

Genietend drinkt Lydia haar koffie. Dan betrekt haar gezicht. Ze voelt een koude rilling als ze denkt aan de droom van Emma en de opmerkingen van Peter. Waarom gaan de mensen het bos niet in – wie is de groene man -?

Na een warme douche voelt ze zich alweer beter en als ze de keuken in loopt springen de kinderen meteen om haar heen. ‘Gaan we naar het bos mama? Toe, toe, naar het bos waar de kaboutertjes wonen!’ piept Emma en Robin bouwt haar na ‘toe, boutertjes toe…’ Lydia knuffelt ze allebei en kijkt Emma onderzoekend aan. Blijkbaar heeft de boze droom geen sporen nagelaten, want Emma’s ogen stralen.

*

Continue reading

Nov 05

Heksendans: het begin

Aan de voet van de Duivelsberg ligt een drietal donkere poelen. Nog niet zo lang geleden zou je ze ongezien gepasseerd zijn want ze liggen een eind van het pad af. Hoge bomen bogen zich eroverheen en spiegelden hun kronkelende takken in het zwarte wateroppervlak. Dikke lagen gevallen blad en modder hadden zich in de poelen verzameld en het onkruid tierde welig aan de oevers. Totdat Staatsbosbeheer besloot de natuur te herstellen. De bomen werden gekapt, het onkruid geschoffeld en de modder werd uit de poelen geschept en verspreid over de omliggende bosgrond.

 Het prozaïsche verhaal wil dat de poelen door mensenhanden zijn gegraven. Volgens het nieuw geplaatste bordje van Staatsbosbeheer uit behoefte aan leem voor potten of dakpannen. Niet duidelijk is of dat gebeurd is in de 19e eeuw, tijdens de Middeleeuwen of al in de Romeinse tijd of nog eerder.

 Er zijn echter ook andere verhalen in omloop over dit gebied. Duistere verhalen. Niet voor niets heet de plek ‘de Heksendans’. En er sluimerde meer onder het wateroppervlak dan modder alleen. En iets is gewekt en losgelaten in de wereld. En het heeft honger…..

26-dec-Heksendans03De smalle asfaltweg voert eerst door het dorp, wordt dan een holle weg tussen hoge beuken en kastanjebomen en duikt vervolgens met een scherpe bocht naar beneden. De bomen maken plaats voor glooiende grashellingen, links en rechts, met een paar verspreid staande huizen die tegen de hoge bosrand staan.

Een van die huizen zou zij nu dus ‘thuis’ moeten gaan noemen. De omgeving is mooi, dat moet zij toegeven. Maar als ze het huis naderen kan zij een huivering niet onderdrukken. Het staat bovenaan het hellende grasveld. De lage herfstzon werpt lange schaduwen zodat het huis al in het donker staat, terwijl het nog geen twee uur is. Het huis zelf oogt somber, zoals het daar met gesloten luiken ongenaakbaar naar de overkant staart. Die overkant baadt nog wel in het zonlicht, de twee lage witte villa’s die daar staan zien er een stuk aantrekkelijker uit.

Continue reading

Nov 02

Koningsboom

Net als Rome is Nijmegen gebouwd op zeven heuvels. Niet zo spectaculair als haar Italiaanse tegenhanger, ik geef het meteen toe. Maar toch, voor ons platte landje geen slechte prestatie.

Niet alle heuvels zijn nog als zodanig herkenbaar. Wat ze wel onderscheidt is het feit dat ze zich ook bevinden op een knooppunt van leylijnen. Elke heuvel bevat een krachtpunt waar onze verre voorouders al gebruik van maakten. Ze bouwden er een heiligdom of vereerden een bijzondere boom die daar groeide.

Bekende plekken in dat opzicht zijn voor alle Nijmegenaars het Valkhofpark met de eeuwenoude kapelletjes, de heuvel met de St. Stevenskerk en het Kops Plateau. Iets minder bekend is het Keizer Karelplein, vooral gevreesd door de chaotische verkeerssituatie. Toch is ook dat een krachtplek en misschien niet voor niets heeft de rotonde vijf poten, in de vorm van een vijfpuntige ster of pentagram.

Maar daar wil ik het allemaal niet over hebben. Het gaat me ditmaal om het Goffertpark. Zeg ‘Goffertpark’ in Nijmegen en iedereen roept:’NEC’. Het nieuwe heiligdom, het voetbalstadion. Zeg ‘Koningsboom’ en iedereen kijkt je glazig aan.

Toch ligt het Goffertpark op een van de oude krachtheuvels. En hoewel het park grotendeels door mensenhanden is aangelegd is er nog een gedeelte ‘oud’ bos waar de bomen hun gang gaan, geflankeerd door oerpaden die al heel lang hun weg door het bos weten te vinden.

Op het kruispunt van twee van die paden staat hij: de Koningsboom. Een knoestige beuk. Als je je handen op de stam legt, zoals ik vanmiddag deed, voel je een tinteling; warm leven en kracht straalt de boom uit. Veel mensen lopen, fietsen en joggen er voorbij. Maar neem je de tijd om hem te bekijken dan zie je hoe bijzonder hij is.

goffert02    goffert05

 

 

goffert04

 

goffert03

goffert02

Oct 19

Duivelsberg

Verscholen in de bossen van Berg en Dal, niet ver van Nijmegen, ligt een Nederlands Stonehenge. Nee, niet zo spectaculair als het origineel maar toch. Het gebied ligt op een oude stuwwal, waar op natuurlijke wijze 3 afgeplatte heuvels zijn ontstaan. In vroeger tijden verjoegen hier de bewoners met rituelen de boze geesten en vierden zij de grote feesten Beltane, Samhain en Midzomernacht.

De drie heuvels zijn gewijd aan de maan, de zon en de sterren. Met de duivel hebben zij niets van doen: de naam is waarschijnlijk een verbastering van Duffel, het gebied vlak over de grens in Duitsland waar de Duivelsberg op uitkijkt.

Wel loopt er een leylijn met een krachtig centrum dwars over de Duivelsberg en uit oude archieven kan worden opgemaakt dat op de meest krachtige plek tot het jaar 859 een heidense tempel heeft gestaan.

Maar ook zonder tempel is het zonder meer een magisch bos. Men beweert ook dat het er spookt. Verscholen tussen de bomen liggen twee – bijna onvindbare – zwarte waterpoelen, in de volksmond ‘heksenkolken’ genoemd. Hier werden vroeger heksen verdronken. Op de top van een van de drie heuvels werden heksen op de brandstapel gedood. Mensen die er gevoelig voor zijn merken dat ze worden gevolgd als ze door het bos lopen en menigeen heeft dingen vanuit zijn ooghoekjes zien wegschieten. Ook Witte Wieven en nachtelijke lichtjes worden er veelvuldig gesignaleerd.

Tegenwoordig eet men er pannenkoeken, en staat de top van de Duivelsberg op zaterdag en zondag vol auto’s, fietsen en motoren. Zo ook afgelopen zaterdag toen wij met ons fotoclubje een middagje bos hadden verkozen om onze hobby uit te vieren. En hoewel het druk was in het bos, was het er ook erg rustig, en hoewel er een autoweg vlak langs loopt, heerste er ook een diepe stilte. Magische rust, magische stilte.

Ik was er jammer genoeg nog nooit geweest, maar inmiddels heb ik wat meer over het gebied gelezen dus ik ga er snel weer een keer naartoe. Want de andere twee heuvels hebben we niet gezien, net zomin als het fraaie uitzicht. Ook ben ik vergeten de oudste boom van Nederland te begroeten, een bijna 500-jaar oude tamme kastanje. De tamme kastanjes zelf zijn nog veel ouder: aangeplant toen de Romeinse legers rondom het huidige Nijmegen gelegerd waren. Er moet een Romeins aquaduct zijn, waar hier en daar nog restanten van te vinden zijn alsmede een oude burcht waar ook weer een verhaal over gaat. Dat verhaal zal echter moeten wachten tot een volgende keer. Want zaterdag heb ik mij weer op de macro’s gestort.

En bij nader inzien moet ik toegeven dat er best wel spookachtige verschijningen tussenzitten.

 

Ivy

 

 

 

 

Oct 07

Barend’s lot

De plaats waar het dorp lag is niet meer bekend. Zelfs de naam ervan is vergeten. Het moet ergens tussen Doodstil en Hongerige Wolf zijn geweest. De smalle toegangsweg is overwoekerd en bijna niet te vinden. Om argeloze rugzaktoeristen of vogelspotters te ontmoedigen is halverwege een versperring aangebracht met borden waarop, nauwelijks nog leesbaar, staat: ‘ga terug’. De minder argeloze bezoekers zullen dergelijke aanwijzingen misschien negeren maar als ze even verder zijn gelopen zal het ze duidelijk worden dat ze er niets te zoeken hebben.

Het eerste wat opvalt is de stilte. Zelfs op een mooie zomerdag hoor je geen leeuwerik of grutto; er is geen fazant die zijn schorre kreet slaakt tussen het struikgewas. Want er is ook geen struikgewas. De vogelspotter zal daarom al snel op zijn schreden terugkeren. De rugzaktoerist loopt misschien nog even door maar de kale vlakte is niet aanlokkelijk dus ook hij zal zich omkeren en een andere plek zoeken waar hij in de schaduw van een struik zijn lunch kan eten of zijn tentje kan opzetten. En ze zullen het pad snel vergeten zijn en nooit weten waar het heen leidde.

De nog hardnekkiger bezoeker zal weldra iets anders opvallen. Na de stilte en de leegheid van het land komt de stank. Eerst lijkt het op een vage geur van verrotting zoals je op het platteland wel vaker ruikt, kuilvoer of een lang niet geruimde mesthoop. Als je nog verder loopt wordt de geur, zo niet sterker, dan toch penetranter en weven zich er allerlei onaangename maar onnoembare geuren doorheen. Dan zal er ook iets anders gaan opvallen: de kilte. Hoewel de zon schijnt lijkt het licht kouder te worden en neemt de kracht van de zon af alsof er een waas voor komt. Er is niets anders wat schaduwen kan werpen dan jijzelf, bezoeker, en omdat je naar het zuiden loopt valt die schaduw achter je. Maar als je had omgekeken had je gezien dat ook jouw schaduw vager werd, een bleekpaarse metgezel in plaats van je trouwe zwarte compagnon.

Maar je kijkt niet om want je bent nu al zover op het pad gevorderd dat teruggaan zeker meer tijd zal kosten dan doorlopen. En dan sta je opeens in het dorp. Er is geen bord om de plaatsnaam aan te duiden en eigenlijk is de naam ‘dorp’ misschien ook wat te weids voor deze kleine verzameling huizen die gegroepeerd staat rond een overwoekerd dorpsplein. Je dacht inmiddels aan de stank gewend te zijn maar hier lijk je toch de bron gevonden te hebben, de lucht is kil en prikkelend en nog onaangenamer dan eerst.

Maar nu ben je nieuwsgierig geworden. Zo verging het mij tenminste toen ik om redenen die er verder niet toe doen de versperring negeerde, de geur en de kilte trotseerde en mijzelf ineens terugvond op een overwoekerd dorpsplein omringd door lage huizen.

De stilte was nog steeds drukkend; behalve het fluiten van de wind die nu opeens obstakels vond in het vlakke land om omheen te gieren, was er niets te horen. De ramen van de meeste huizen waren kapot, de luiken hingen scheef en van diverse daken waren de pannen afgevallen zodat de gebinten als gebroken ribben uit een reeds lang vergaan lichaam omhoog staken. De zon leek al haar kracht verloren te hebben en toen ik langzaam om mijn as draaide zag ik nergens een schaduw. Of was het een en al schaduw wat ik zag? Het leek donkerder geworden te zijn alsof er plotseling en ongezien een bui was komen opzetten.

De wind gierde nog wat harder en ik hoorde een nieuw geluid. Met een plof viel een steen van de rand van de put die midden op het plein stond. De put was mij niet eerder opgevallen, de lage rand was ingestort en het onkruid stond er hoog omheen. Maar nu het geluid mijn aandacht had getrokken keek ik bevreesd naar deze put alsof zich daar een bron van kwaad bevond. Waardoor dat gevoel precies veroorzaakt was zou ik niet kunnen zeggen. Het kan zijn dat er een ongezonde wasem uit de put kwam want even meende ik een veelkleurig miasma te zien toen een laatste straal van de zon erop scheen. Maar de illusie was zo vluchtig dat het ook gezichtsbedrog kan zijn geweest.

Wat geen bedrog was, was de illusie dat er een bui dreigde. Er klonk een donderslag die de loshangende luiken voor de ramen deed klapperen en bijna tegelijkertijd viel een gordijn van regen neer. Toen ik om mij heen had gekeken bij het betreden van het plein, was me al opgevallen dat één van de huizen rondom wat minder vervallen leek dan de andere. Vandaar dat ik daarheen mijn al snel soppende schreden richtte. De deur van het huis hing los en toen ik naar binnen ging zag ik dat ik mij vergist had.

Het was geen woonhuis waar ik nu binnentrad, maar de gelagkamer van de kroeg van het dorp. Hoewel het huis niet groter had geleken dan de andere huizen werd hier bijna de hele benedenverdieping in beslag genomen door een ruimte met tafeltjes onder het raam en een toog langs de achterwand. De spiegel die erboven hing was gebroken. De flessen waren bedekt met een dikke laag stof en de spinraggen tussen de hanebalken zwiepten in de wind die door de openhangende deur naar binnen kwam. Maar het was tenminste droog. Door de vuile gebroken ramen viel gefilterd licht naar binnen zodat ik half op de tast mijn weg moest zoeken om een stoel te vinden die niet zodanig door de tand des tijds en de bijbehorende houtwormen was aangetast dat hij onder mijn gewicht direct tot stof zou vergaan.

Ik vond een dergelijke stoel bij een klein tafeltje onder het raam naast de toog. Dit was de tafel van de kroegbaas geweest want er stond een ouderwetse olielamp op met een groene kap en er lag een dichtgeslagen opschrijfboek. Hier hield de goede waard zijn administratie bij.

Nadat ik een tijdje in het halfduister had gezeten bekroop mij het onplezierige gevoel dat ik werd gadegeslagen. Er was niemand, dat wist ik zeker maar toch kon ik het gevoel niet van mij afzetten dat ik niet alleen was in deze ruimte. Ik stak de olielamp aan, die zowaar nog gevuld bleek en om mijn zinnen te verzetten begon ik in het opschrijfboek te bladeren. Het waren echter geen cijferreeksen waar mijn oog op viel, maar met een slordige hand dichtbeschreven pagina’s waarop ik met moeite hier en daar een woord kon ontcijferen. Die woorden waren echter zodanig dat ik al snel met gespannen aandacht verder las.

Er stond geen jaartal boven de pagina’s, en ook een datumaanduiding ontbrak. De eerste bladzij die ik opsloeg begon met ‘maandag’, gevolgd door ‘vrijdag’ en dan ‘donderdag’. Blijkbaar was de eigenaar van dit dagboek geen fervent schrijver geweest. Want een dagboek was het. Het dagboek van Barend de kroegbaas. Zijn verhaal begon op een willekeurige maandag met de verzuchting dat het allemaal niet meer was wat het geweest was, er kwam geen mens en hij vroeg zich af waar dit allemaal naar toe moest. Op vrijdag vervolgde hij met dezelfde verzuchting. De tussenliggende dagen had hij welgeteld één bezoeker gehad maar dat was Driekus geweest, de doofstomme knecht van de boer een flink stuk verderop die vlakbij aan het hooien was en overvallen werd door een bui. Veel aanspraak had hij niet gegeven.

Er volgden meer van dit soort verzuchtingen, soms schreef Barend dagen niet en dan had hij weer even een uitbarsting waarin hij dagen achter elkaar zijn sombere observaties en zijn groeiende onrust noteerde. Niet alleen uit zijn kroeg bleven de klanten weg, hoewel dat natuurlijk wel hetgeen was waar hij zich de meeste zorgen over maakte. De mensen leken weg te trekken uit het dorp en kwam niet meer terug. Van oudsher waren het dagloners, maar de boerderijen in de buurt namen voor het simpele handwerk steeds vaker goedkope krachten van verderop aan. Dat ze de taal niet spraken, daar zaten de boeren blijkbaar niet mee. Dat ze niet in de kroeg kwamen vond Barend een veel kwalijker zaak. Vroeger was het op betaaldag altijd een vrolijke boel geweest, zelfs de vrouwen kwamen mee en er werd nog wel eens een keertje gedanst.

Barend bracht zijn dagen door in zijn uitgestorven kroeg maar toen hij op een maandag besloot de zaak dicht te houden en eens een rondje door het dorp maakte was hij geschrokken, zo biechtte hij op in zijn bijdrage van die avond. Meer dan de helft van de huizen stond leeg. Geen wonder dat zijn klandizie weg bleef. De lege ramen staarden hem spookachtig aan. In de weinige huizen die nog bewoond waren zag hij vreemde schimmen bewegen. Hij herkende er geen van zijn oude buren meer in.

Toen was hem ook de vreemde stilte opgevallen. En de geur. Het leek hem alsof de bron van die stank bij de put op het pleintje lag. Barend was er heen gelopen maar had niets vreemds gezien hoewel hij later beschreef een vreemde kouvlaag gevoeld te hebben.
De laatste aantekening in het dagboek was getiteld ‘woensdag’. Het werd me niet duidelijk of het dezelfde week was of weken later. De notitie was ook maar kort. Barend schreef: ‘ik heb me klandiezie gekregen. Nou en of. Moar’k mot ze niet, zoals ze steels door mijn kroeg sluip’n .’t Lijkt wel of ik de duvel uit de put heb geroepen. Nouwik dur over denk: ’t begon wel te onweren vlak voordat die luu kwamen. Moar ik ga. Gooi tent dicht en ga noar stad. Opneit beginnen. En datter moar niemand meer in dit vervloekte durp komp.’

Ik hoop dat het zo is gegaan. Dat het Barend’s lot was om elders opnieuw te beginnen.

Sindsdien was hier niemand meer geweest, althans, geen levende ziel. Het stof lag egaal over de vloer, de tafels en de toog. De spinnewebben hingen in dikke lagen voor ramen en deuren, behalve daar waar ik was binnengekomen.

Toch had ik nog steeds de sensatie niet alleen te zijn. Het voelde alsof er iemand – iets – naar me loerde vanuit de schaduwen, alsof er iets bewoog net buiten mijn blikveld, terwijl ik mijn ogen nerveus door de duistere ruimte liet gaan. Ik wilde dat ik de laatste opmerkingen van Barend niet had gelezen want zijn verwijzing naar de duvel in de put riep een maar al te bekende dreiging op.

Want ik wist weer waar die geur me aan deed denken. En de kilte waarmee hij gepaard ging was ook geen onbekende. Het waren zaken waarover ik ooit, lang geleden, had gelezen toen ik mij verdiepte in duistere machten. Ik las het verhaal over een dorp waar alle leven uit verdween toen een boer, op zoek naar goedkope arbeiders, onnoembare krachten in het leven of –beter gezegd – uit de dood riep. Naar verluidt waren zij vanuit een put uit de onderwereld tevoorschijn gekomen, waarna de bewoners op mysterieuze wijze verdwenen totdat het dorp in vergetelheid raakte.

Niemand wist meer waar het dorp lag. Het kon dus overal liggen. En die put! Het onweer! Ik keek naar buiten, waar de regen bijna was gestopt. In het licht van een vale maan zag ik duidelijk schaduwen bewegen rond de rottende stenen rand. Ik slaakte een gil. Tenminste, ik denk dat die onmenselijke kreet die ik hoorde aan mijn lippen ontsnapte. Toen zette ik het op een rennen, dwars door de velden waar bonkige kluiten mijn enkels zwikten en de uitgelopen twijgen van braamstruiken in mijn benen klauwden. Ik rende door tot ik niet meer kon en mij hijgend liet vallen in de berm van een droogstaande sloot. De lucht was warm, om mij heen klonk het getsjirp van krekels. Zelfs het zoemen van de hordes muggen die zich op mij stortten was mij dierbaar.

Niemand weet meer hoe het dorp heet, of waar het heeft gelegen. Ik hoop dat niemand er ook ooit meer naar gaat zoeken, dat zelfs het pad onvindbaar zal worden totdat de tijd de put zal dempen en hopelijk de onaardse schaduwen met zich meeneemt.

Maar sinds die tijd kan ik niet meer tegen nachten met een vale maan. Schrik en sidder ik bij elk onweer. En breekt het klamme zweet mij uit als een vlaag koelere lucht langs mij heen strijkt. Ook vragen de mensen mij, waarom mijn haar geheel wit is terwijl ik de leeftijd van de eerbiedwaardige grijsaards nog niet heb bereikt. Ik geef geen antwoord op die vraag, want ik ken het antwoord niet.

Ivy

De inspiratie voor dit verhaal ligt in Salem’s Lot van Stephen King. Het plaatje komt van internet.

Sep 16

Mabon

En op de dag dat het maanlicht ’s morgens nog huiverend op de bedauwde grasvelden ligt, gevangen in de webben van herfstspinnen, op die dag weet zij dat zij terug zal moeten keren en zij weent.

De herfsttijd is een tijd van inkeer, van terugkeer. Onze voorouders vierden feesten die het verglijden van de tijd markeerden, draaipunten op het grote wiel van het jaar. Vreemd genoeg sloegen zij één feest over: de herfstequinox. Tot 1970 had dit feest zelfs geen naam!

De overige Keltische feesten op de drempel van verandering hebben hoop in zich, maar wie verheugt zich nu op het feit dat de dagen korter worden en de nachten kouder?

De jaarfeesten hebben allemaal te maken met de God en de Godin, die in een eindeloze dans van geboorte en groei om elkaar heen dansen. Elkaar rakend, ontmoetend, beurtelings minnaar, kind, vader of moeder. Ook Mabon vertelt een deel van dit verhaal. Continue reading

Apr 29

Het Lentefeest van Beppe Maaike

 

P’an Koe leefde
in de ochtend van de Tijd:
er bestond geen zand, geen zee,
geen koele golven.

Een aarde was er niet,
geen hoge hemel,
geen plukje levend groen,
niets dan een bodemloze diepte.

Grappig is dat, hoe alle scheppingsverhalen op elkaar lijken. Dit zijn de eerste strofen van het Chinese scheppingsverhaal, maar het zou net zo goed uit de Germaanse Edda kunnen komen. En vlak ook de inhoud van het boek Genesis niet uit.

Maar daar gaan we het dus helemaal niet over hebben. Zelfs niet over P’an Koe. Want die ging dood, zoals een goede god betaamt. ‘Laat ze het nu maar verder opknappen.’ Dat is de houding die een zichzelf serieus nemende god moet aannemen. Niks geen religie stichten met aanbidders en – o gruwel – offers. Nee, de offers zijn al gebracht. Meteen in het begin.

Toen P’an Koe dood ging liepen er vele wezens over de aarde. Zijn botten waren bergen geworden, zijn zweet vormde meren en rivieren en het ongedierte uit zijn baard (zijn baard en overige beharing waren bomen en struiken, kruiden en varens geworden) krioelde op eigen houtje verder.

Moe Koea krioelde op haar manier ook een tijdlang voort. Maar dat was eigenlijk best een saai bestaan. Zij was een draak en ze wilde wel eens aanspraak. Niet van andere draken, die had ze al gezien en dat waren stomme beesten. Moe Koea had namelijk kans gezien een mensenhoofd te krijgen en als ze zichzelf bekeek in een van de vele stilstaande meren en poelen dan vond ze dat hoofd eigenlijk wel het beste wat ze bezat.

Moe schraapte met haar klauwen in de gele klei langs een rivier en vormde een mensenhoofdje. Daaronder vormde zij een lichaam waarvan ze dacht dat dit bij het hoofd zou passen en kijk aan: een gelig tweebenig wezen met iets kortere voorpootjes stond voor haar en boog diep. Moe kreeg plezier in het werk en vormde er nog eentje. Ze ging iets zorgvuldiger te werk nu, bracht kleine details aan in rondingen en welvingen en ziedaar: een tweede poppetje stond voor haar. Erg veel aanspraak had ze er nog niet aan, maar ze kleide vlijtig door. Na lange tijd stond er een flink aantal van deze wezentjes om haar heen verzameld en Moe’s poten werden moe. Ze had de vorm nu zo ver vervolmaakt dat het haar een behoorlijke tijd kostte om een nieuw stelletje te maken. Dus bracht zij twee van de poppetjes, verschillend van vorm, bij elkaar en leerde ze zich als man en vrouw te gedragen en zich te vermenigvuldigen. Nu was haar werk volbracht en zou iedereen in vrede en rust kunnen samenleven.

Maar er ontstond een ruzie. Niet eens tussen haar poppetjes maar tussen de vuurgeest en de watergeest: Tsjoe Joeng en Koeng Koeng. In het heetst van de strijd stootte Koeng Koeng zijn hoofd tegen een berg die de pilaar vormde waar de westelijke hemel op rustte. De hele wereld begon te wankelen en er ontstonden grote gaten in de hemel. De aarde begon naar het oosten over te hellen en overal ontstonden scheuren en kloven waardoorheen het water van alle rivieren naar het oosten stroomden zodat een grote oceaan ontstond.

Intussen raasde de vuurgeest over de aarde en verbrandde alle mensen en dieren die hij op zijn weg ontmoette. Moe Koea kon het niet langer aanzien hoe haar schepselen moesten lijden. Ze doofde het vuur en stopte de gaten in het uitspansel dicht door ze met grote stenen op te vullen.

Daarna doodde zij een enorme schildpad en maakte van zijn vier poten pilaren die zij aan de uiteinden van de vier windrichtingen plaatste. Hier zou de hemel voortaan stevig op kunnen rusten zodat ook de aarde op haar plaats kon blijven liggen.

 

Toevallig zag een Oude Griek de godin op de schildpad springen en verzon daar een heel ander verhaal bij.

‘De godin Aphrodite, de schoonste van allen’, zo riep hij (ja, de Griek had een bril nodig), ‘de godin van vruchtbaarheid en liefde kwam in de morgenstond aangezweefd op een schildpad op het schuim van een zuchtende zee!’ Uit dit misverstand zijn weer vele legendes ontstaan en prachtige kunstwerken, onder andere van Botticelli die nog nooit een schildpad had gezien en dacht dat het over een schelp ging terwijl hij zijn Aphrodite Venus noemde.

 

Maar jullie, lezertjes, weten nu beter. Dit is het feest dat wij vieren rond 1 mei, als het voorjaar gevierd wordt, het feest van Aphrodite, van Venus, het feest Beltane ter ere van de vruchtbaarheid en de liefde.

De illustratie waarop dit verhaal is geïnspireerd, is van Barbara Jansma (en de andere van Botticelli). Meer verhalen bij deze illustratie vind je op het blog van Barbara.